Op de valreep deed het innovatiebeleid van minister Verhagen wat stof opwaaien in de publieke arena. Daags voor hij de topsectoradviezen in ontvangst nam (zie pagina 6), zag de bewindsman zijn insteek bekritiseerd door De Jonge Akademie, een twijg aan de respectabele KNAW-boom. ’De geplande budgetverschuiving van fundamenteel naar toepassingsgericht onderzoek betekent dat we een zeer goed systeem (onderzoek) aantasten in een poging om een minder goed werkend systeem (innovatie) te verbeteren‘, aldus drie jonge onderzoekers in een open brief. De verlegging van de geldstroom zou contraproductief zijn, omdat het innovatiesysteem zich in de eerste plaats voedt met de productie van het ’nieuwsgierigheidsgedreven‘ onderzoekssysteem.
Het is de vraag of deze argumentatie kan standhouden, omdat de tweedeling waaraan De Jonge Akademie refereert eigenlijk niet meer bestaat. Fundamenteel en toepassingsgericht onderzoek zijn allang met elkaar vergroeid, en de consequenties daarvan billijken de keuze van minister Verhagen.
Reguliere universiteiten hebben de geesteswetenschappen en TU‘s een aantal typisch technische disciplines, maar verder is er nauwelijks nog onderscheid tussen de twee. Universiteiten doen in ruime mate toegepast onderzoek en TU‘s fundamenteel. De laatste hebben bovendien allerhande gamma-activiteiten omarmd, overgoten met een technisch sausje. Steeds vaker worden gemengde huwelijken gesloten op afgebakende onderwerpen, zoals tussen Eindhoven en Utrecht op medisch gebied.
Is dit een gevolg van al langer bestaande politieke druk om maatschappelijk relevant onderzoek te doen? Niet uitsluitend. Zeker zo sterk speelt mee dat de grabbelton met grote fundamentele ontdekkingen leeg begint te raken: het einde van de Wetenschap is in zicht. Zeker, een Theorie van Alles ontbreekt nog, maar onze huidige, spectaculair succesvolle theorieën hoeven niet overboord zodra die haar opwachting maakt. De Newtoniaanse mechanica werd ook niet op slag waardeloos toen de relativiteitstheorie haar plaats innam.
Het gevolg van deze ontwikkeling is dat de wetenschap steeds vaker een oplossingsgericht engineering-karakter krijgt. Hoe atomen zich verbinden tot moleculen snappen we tot in groot detail, maar daarmee kennen we nog niet alle materialen en hun eigenschappen. Integendeel: daar zijn we waarschijnlijk nog millennia mee zoet. Om deze verkenningstocht richting te geven, wordt eigenlijk altijd eerst een toepassing in gedachten genomen. En waarom ook niet?
Elders in de natuurwetenschappen zie je hetzelfde gebeuren. Hoeveel onderzoekers bij de stichting Fundamenteel Onderzoek der Materie (Fom) jagen nog nieuwe of preciezere natuurwetten na? Niet zo veel. Ze zijn te druk kwantumdots met andere materialen te combineren tot superzonnecellen, of met sensoren maken. En dat onderzoekers steeds vaker de grensgebieden met andere disciplines opzoeken, is niet zuiver uit nieuwsgierigheid; ze hebben ook nieuw jachtterrein nodig.
In deze context is het niet erg schadelijk het fundamentele onderzoek meer aan lokale economische belangen te koppelen. Een budgetverschuiving – in redelijkheid, want ongebonden onderzoek blijft een groot goed – is een onvermijdelijke reflectie van het succes der wetenschap. De samenleving volgt slechts dezelfde logica als Philips-bestuurders ruim twintig jaar geleden op het Natuurkundig Laboratorium toepasten, toen zij dat omvormden van industriële universiteit tot onderzoeksorganisatie in dienst van de toepassing.
Doorstaat Verhagens innovatiebeleid hiermee de toets der kritiek? Nee. De netto bezuiniging op onderzoek geeft nog altijd het verkeerde signaal af over hoe Nederland zijn geld in de toekomst moet verdienen, al moet worden gezegd dat de frisse wind die mede dankzij het topsectorenbeleid is gaan waaien in de hightech (zie pagina 7) beslist hoopvol stemt.