Alexander Pil
25 February 2009

Zoek in de annalen van menig Vlaams hightechbedrijf en de kans is groot dat zijn naam opduikt. Het ondernemerschap kreeg hij van zijn ouders mee aan de ontbijttafel. Toch boekte André Oosterlinck vooral successen in de academische wereld. Die schijnbare tegenstrijdigheid loopt als een rode draad door zijn carrière. Als richtinggever van het Vlaamse wetenschappelijk onderwijs hamert hij nog steeds op het industriële belang van universitair onderzoek. Geen wonder dat de industrie hem in haar armen heeft gesloten, getuige bestuursfuncties bij onder meer Agfa-Gevaert, Icos en Metris.

De façade van zijn Leuvense kantoor is weinig indrukwekkend. Achter de voordeur gaat echter een statig pand schuil vol marmeren trappen. De kamer van André Oosterlinck is zelfs een explosie van rococo met grote spiegels en gouden ornamenten. Klassiek en stijlvol. Opvallende afwezige is een pc, terwijl Oosterlinck toch contacten onderhoudt met alle hogescholen en universiteiten in de regio en bovendien een graag geziene bestuurder is in de Vlaamse hightechindustrie. Keurig geordende stapels papier op zijn vergadertafel verraden dat het toch echt zijn werkkamer is.

Oosterlinck (62) was tien jaar lang professor elektrotechniek aan de KU Leuven en daarna even zo lang rector van die universiteit. Ook buiten de academische wereld heeft hij zijn sporen verdiend. Zo is hij oprichter van Easics, Eyetronics, Icos, Medicim en QMedit. Verder heeft hij bestuursfuncties bij Agfa-Gevaert, Easics, Essensium, Icos, Imec, Leuven Research & Development (LRD), Medicim en Metris. Een imposante lijst en Oosterlinck is er dan ook trots op.

Sinds vier jaar is de Associatie KU Leuven zijn thuishaven. Gevraagd naar de precieze functie van de associatie maakt Oosterlinck een sprong naar 1999. ’Tien jaar geleden zat ik als rector van de KU Leuven in het bestuur van de EUA, de European University Association, de vereniging van alle Europese universiteiten‘, begint hij. ’In Bologna hebben 27 landen toen, mede op initiatief van de EUA, een verklaring ondertekend om orde te scheppen in het Europese hoger onderwijs. Inmiddels is het aantal deelnemende landen gegroeid naar 46. Een van de punten uit de Bologna-verklaring is de bachelor-masterstructuur. Over heel Europa zijn we dat nu aan het normeren.‘

’In Vlaanderen hadden we toen een drievoudig hoger-onderwijssysteem. We hadden professioneel onderwijs – hbo heet dat in Nederland – en universiteiten. Daartussen zat een deel dat we ’hoger onderwijs van academisch niveau‘ noemden. Het waren geen universiteiten, maar ze zaten er wel dicht tegenaan. In het buitenland heet die tussenvorm Fachhochschule of Polytechnics. We vonden dat we orde op zaken moesten stellen en naar een tweevoudig systeem moesten evolueren. Er waren twee opties. Of alle tusseninstellingen omvormen tot volwaardige universiteiten. Zo hebben de Noren nu veertig universiteiten op vier miljoen inwoners. Of ze integreren in bestaande universiteiten. Dat gebeurt in Vlaanderen via de associaties. Dat zijn allianties tussen een universiteit en een aantal hogescholen met de bedoeling om een globale aansturing te hebben. Op dit moment hebben we – in tegenstelling tot Nederland, waar ze elkaar altijd proberen de vliegen af te vangen – een koepelorganisatie opgezet die zorgt voor een gemeenschappelijke visie.‘

Techwatch Books: ASML Architects

’In onze associatie zijn we nog een stapje verder gegaan: ook onze besturen zijn verstrengeld. De hoogste organen van de hogescholen, de universiteiten en de associatie zijn voor 60 procent dezelfde. De voorzitter van de associatie is ook voorzitter van het verstrengelde gedeelte en is samen met de andere associatievoorzitters, de rectoren en de hogeschooldirecteuren verantwoordelijk voor de landelijke aansturing van het hoger onderwijs.‘

De integratie moet in 2012 klaar zijn. Daarna verandert de opdracht van de associatie. ’We mogen geen academische of professionele drift krijgen waarin de ene gebied van de andere probeert in te pikken. Professioneel onderwijs moet zeer nauw bij het werkveld aansluiten. We zijn aan het zoeken hoe we de professionele-onderwijsinstellingen kunnen laten meedraaien in de innovatieketen. Voor een deel kan dat de vertaling van wetenschappelijk onderzoek zijn. Een bedrijf moet ook kunnen aankloppen bij de hogeschool met een probleem. Voor alle leden van onze associatie is daar één loket voor: LRD, het technologietransferoffice van de universiteit.‘

Rode kaken

Oosterlinck hamert op het industriële nut van onderzoek. ’We hebben bij de kennisinstellingen in Europa eens gekeken hoeveel procent van hun begroting uit de industrie komt. Dat is een indicator van hoe goed de samenwerking is. Als niemand voor kennis wil betalen, dan is die meestal economisch niet veel waard. Vlaanderen staat nummer 1 in Europa. De industrie draagt meer dan 15 procent bij aan het budget. Nederland staat op iets minder dan 7 procent. Dat is een van mijn belangrijkste adviezen aan Nederland. Jullie universiteiten zijn superieur, maar de relatie met de industrie is ondergesneeuwd. Daar moeten ze snel iets aan doen.‘

Ongelimiteerde academische vrijheid veegt Oosterlinck resoluut van tafel. ’Samenwerking is in het voordeel van beide partijen, maar ze moeten het allebei nog ontdekken. Universiteiten denken dat als je met de industrie slaapt, je er de vlooien van krijgt. Die vervuilingshypothese klopt niet. Het blijkt juist dat groepen die sterk zijn in toegepast onderzoek ook sterk zijn in fundamenteel onderzoek. Het versterkt elkaar.‘

Dit jaar is in Leuven de vijfde evaluatie van de Bologna-verklaring. Hoe staan we ervoor? ’In het boek dat we om de twee jaar uitgeven, gebruiken we een kleurcode. Donkergroen is honderd procent in orde, donkerrood is helemaal fout. Vlaanderen en Nederland stonden twee evaluaties geleden al volledig in het donkergroen. Wij hebben het tienjarenplan echt afgewerkt. In het donkerrood stonden bijvoorbeeld Rusland en andere Oost-Europese landen. Daar moesten ze het oude Sovjetsysteem helemaal omvormen. De meeste hebben dat heel snel gedaan. Ook Wallonië heeft ons bijgebeend.‘

’De Bologna-implementatie gebeurt niet bij verdrag. De deelnemende landen worden er staatsrechterlijk niet op afgerekend, maar toch vordert ze zeer goed. Op initiatief van de EUA doen we aan sociale controle. Gans de meute van journalisten weet dat we de resultaten publiceren. Die kijken naar hun eigen land en stellen lastige vragen. De minister denkt dan: ’Jezus, ik moet zien dat ik hier de volgende keer niet met rode kaken moet staan.‘ Er is een enorme drive ontstaan alleen door het feit dat een onafhankelijk orgaan de resultaten naar buiten brengt.‘

Relais en pillen

Oosterlinck studeerde in 1972 af als burgerlijk ingenieur aan de KU Leuven. Hij stapte over naar het universitair ziekenhuis om onderzoek te doen in medische beeldverwerking. ’Het systeem moest volautomatisch chromosomen kunnen classificeren. Dat was toen een totaal nieuw domein. Ik had geen promotor want er was niemand in België die er iets vanaf wist, maar ik had wel snel drie doctoraatstudenten in mijn groep. In de geneeskunde was er geen budget om wetenschappelijk onderzoek voor industriële toepassingen te financieren. Ik moest dus gelijk op zoek naar geld en iedereen overtuigen dat het een opportuniteit was. Daar ben ik in geslaagd. Ik kreeg een apart fonds van het departement Wetenschapsbeleid en geld van de voorganger van het IWT.‘

’In de zomer van 1973 ben ik de groepen wereldwijd langsgegaan die vergelijkbaar onderzoek deden. Eerst naar Delft, waar een paar onderzoekers, onder wie Frans Groen, werkten onder de leiding van professor Verhaeghen. Vervolgens ben ik naar de Verenigde Staten vertrokken. Zo heb ik een tijdje gewerkt aan het Jet Propulsion Lab in Pasadena, waar ze de beeldverwerking deden voor de Grand Tour, het bezoek aan de buitenplaneten met de Voyagers.‘

Andre Oosterlinck 09 400px
André Oosterlinck: ’Ik ben de advocaat van industriegedreven onderzoek.‘

Terug in Leuven behaalde Oosterlinck in 1977 een doctoraat in biocomputerwetenschappen en in 1981 een bijzonder doctoraat in elektrotechniek. ’Er liepen ondertussen ook veel industriële projecten. Ze hadden me gevraagd een inspectiesysteem te bouwen voor Reed-relais. Die magnetische schakelaars hadden toen een snelheid van 400 Hz, honderd keer meer dan mechanische relais. We hebben een pay-off kunnen neerzetten van minder dan een jaar. Daaruit is het idee ontstaan om een bedrijf op te richten.‘

Icos Vision Systems zag het levenslicht in 1982. ’Icos richtte zich oorspronkelijk op de inspectie van Reed-relais en blisters voor pillen. We hebben een paar machines geïnstalleerd bij Janssen Pharmaceutica. Na twee jaar hebben we Jos Verjans aangetrokken, de echte CEO. Hij kwam van Agfa-Gevaert en had een doctoraat gedaan bij Roger Van Overstraeten. Jos was goed thuis in de micro-elektronica. Voor IBM was ons labo al aan het kijken naar de inspectie van chips en daar is Icos toen voluit voor gegaan. Later kwamen er zonnecellen bij, en leds. Uiteindelijk had Icos bijna zeventig procent van de wereldmarkt.‘

In 1984 benoemde de KU Leuven Oosterlinck tot full professor en stelde hem aan als directeur van het departement Elektrotechniek. ’Daar ben ik gebleven tot 1994. Er zijn in die tijd nog drie spin-offs ontstaan vanuit mijn groep, waaronder Eyetronics. Die ontwikkelt 3D-scansoftware voor in de game- en filmindustrie. Daarna Medicim, dat goed was in chirurgische software voor tandimplantaten en gezichtscorrecties. Vorig jaar hebben we dat verkocht aan Nobel Biocare. De derde spin-off was chipontwerper Easics, waar ik nog altijd voorzitter van ben.‘

Wetenschapsbedrijf

In 1990 werd Oosterlinck vicerector van de KU Leuven. Vijf jaar later promoveerde hij zelfs tot rector. ’Ik ben onderzoek blijven doen totdat ik rector werd. Daarna ben ik het alleen nog blijven volgen. Zo ging ik vanaf 1980 elke zomer twee maanden naar Silicon Valley. Ik bezocht er grote bedrijven en was meer dan tien jaar lang gastprofessor bij IBM. In 1998 moest ik afhaken omdat het niet meer te combineren was. Ik vind dat je een job goed moet doen en niet drie jobs half.‘

Oosterlinck lette ook als rector op de industriële output van de universiteit. ’Tijdens mijn mandaat zijn er bijna vijftig spin-offs bijgekomen. Ik ben er niet mee begonnen; het was al bezig. Qua inkomsten van ons patentenportfolio staan we – als universiteit – op de zesde of zevende plaats in de wereld. Professoren moeten zich bewust zijn dat ze niet alleen innovatieve kennis moeten genereren maar het ook moeten beschermen. Ze zijn per definitie open innovators. Dat is goed voor basiskennis, maar de specifieke kennis moet je patenteren. Het duurde even voordat iedereen dat doorhad.‘

De crisis ziet Oosterlinck met vertrouwen tegemoet. ’Een slechte economische periode is niet per definitie ook slecht voor de universiteiten. Veel bedrijven besteden nu vaker hun onderzoek uit omdat ze dan de sociale verplichtingen op lange termijn niet hoeven te dragen. Bovendien hebben we samen met KBC en Fortis een eigen financieringsbureau: het Gemma Frisius-fonds. Alhoewel het economisch slechte tijden zijn, splitsten er vorig jaar negen bedrijfjes af van de KU Leuven. Dit is meer dan de helft van alle universitaire spin-offs in Vlaanderen. Dit jaar zullen het er wat minder zijn. Iedereen is wat geremd, maar dat is niet zo erg. De kennis incubeert wat langer in het lab zelf.‘

Andre Oosterlinck 01 400px

Na zijn twee termijnen als rector werd Oosterlinck voorzitter van de universiteit. Als waardering voor zijn verdiensten gaf de KU Leuven hem de titel ’ererector‘ en maakte de stad Leuven hem tot ereburger.

Oosterlinck is nu vooral betrokken bij de globale sturing van het ’wetenschapsbedrijf‘, zoals hij het zelf noemt. ’Als ik het vergelijk met mijn collega-associatievoorzitters, is het een enorm voordeel dat ik zelf onderzoek heb gedaan. Je moet zelf het evenwicht bewaren tussen fundamenteel basisonderzoek en toegepast onderzoek voor de bedrijfswereld. Je moet zelf geld zoeken en je moet leren luisteren waardoor je het geheel beter begrijpt en beter kunt aansturen.‘

Das nen goeie

Oosterlinck is onderzoeker in hart en nieren maar kreeg het ondernemerschap al met de paplepel ingegoten. ’Mijn vader was ondernemer met een groot landbouwbedrijf. Ik ben oudste zoon en werkte in de vakantie drie maanden op het bedrijf van hem. Het voordeel van zo‘n familiebedrijf is dat uw beide ouders bezig zijn met de dagelijkse leiding. Als uw vader directeur is van een multinational, dan zie je daar niks van. Bij ons gebeurde het gewoon aan de ontbijttafel. Daar heb ik zeer veel geleerd. Ondernemers die later doorbreken in een groot bedrijf, hebben het vaak geleerd in een klein bedrijf.‘

’Ik heb er een aantal principes meegekregen. Bij investeringen zei mijn vader: ’Van de zomer gaan we het wat eenvoudiger doen, want ik heb een nieuwe machine gekocht.‘ Het idee dat je investeert om het later beter te hebben, is mij ingelepeld van bij mijn geboorte. Het feit dat je wanneer je met mensen werkt ervoor zorgt dat je de eerste en de laatste bent, dat je geld verliest als het niet efficiënt verloopt of als mensen staan te babbelen. Het zijn kleine dingen, maar het vormt je.‘

’Ik heb meerdere goede ingenieurs gezien die goede bedrijfsleiders zijn geworden. Ingenieurs worden opgeleid als problem solvers, zeker op goede universiteiten in Nederland en Vlaanderen. Met een beetje economische bijscholing kunnen ze dat ook toepassen op de bedrijfsvoering. Het analytisch vermogen is heel belangrijk bij zakendoen. Ingenieurs realiseren zich dat ze nooit een 100 procent ideale oplossing kunnen vinden maar altijd tot een goed compromis moeten zien te komen; winst maximaliseren en verlies minimaliseren.‘

’Als bestuurder ben ik heel snel gaan zitten op de scheidslijn tussen industrie en universiteit. Ik denk dat de industrie me wel vertrouwd als iemand die niet enkel voor het eigenbelang van de universiteit staat, als iemand die de band weet te leggen en wil leggen. Ik kijk naar de gemeenschappelijke belangen. Ik ben de advocaat van een evenwicht tussen fundamenteel basisonderzoek en door de industrie gedreven toegepast onderzoek. ’Das nen goeie‘, zeggen ze. ’Die kijkt naar de globale resultaten. Die bedrijft wetenschap tot profijt van ons beiden.‘ Ook de universiteiten zien me duidelijk als tussenpersoon. Zolang ik genoeg centen kan binnenhalen, is het goed hè.‘

Toch is de academische wereld niet onverdeeld enthousiast over de ererector. ’Samen met Luc Van den Bossche, nu voorzitter van de Associatie Gent maar indertijd minister van Onderwijs, heb ik de verplichte evaluatie ingevoerd en de onaantastbare vaste benoeming afgeschaft. Dat wordt me nog altijd kwalijk genomen‘, zegt hij met een uitdagende glimlach. ’Ik zie het als een eretitel. We hebben gesteld dat professoren zich moeten verantwoorden voor de resultaten van hun onderwijs en onderzoek. Accountability is een onderdeel van vrijheid. Professoren moeten minimaal om de vijf jaar worden geëvalueerd. Als dat twee keer negatief uitvalt, kunnen ze ontslagen worden. Die ontslagregels, en dat is de truc, hebben we wettelijk geregeld. In Nederland hadden ze ook zo‘n procedure, maar als de professoren naar de rechtbank gingen, kregen ze allemaal een schadeclaim toegewezen.‘

’Ik begrijp de kritiek wel‘, relativeert Oosterlinck. ’Als je mocht kiezen voor een aanstelling voor het leven waarbij je mag doen wat je graag wilt zonder verantwoording af te leggen, zou ik het ook wel weten. Waarom zouden ze niet proberen dat te verdedigen? Daar heb ik geen probleem mee. Maar je moet het eigenbelang niet verkopen als algemeen belang. Dat is wat anders. Het is immers belastinggeld. Het staat iedereen vrij een eigen universiteit te beginnen, maar dan moeten ze wel zelf aan geld zien te komen en zelf het risico nemen.‘

Ons beste Duits

Eind vorig jaar aanvaardde Oosterlinck het ambassadeurschap van de driehoek tussen Eindhoven, Leuven en Aken. ’Om in aanmerking te komen voor Europese subsidie heb je meestal drie landen nodig‘, benadrukt Oosterlinck het belang van grensoverschrijdende samenwerking. ’De bedoeling is onder meer om het wetenschappelijk onderzoek op elkaar af te stemmen zodat we komen tot een Kic (Knowledge Innovation Community, het sponsorprogramma van het Europese onderzoeksinstituut EIT, AP). We werken nu aan een basistekst. We moeten de krachten bundelen om beter voor de dag te komen.‘

De volgorde Eindhoven-Leuven-Aken is niet willekeurig. Met Philips als basis is Eindhoven het grootst. Imec en de KU Leuven maken van Leuven een goede tweede. Aken hangt er nu maar een beetje bij, erkent Oosterlinck. ’De lijn Eindhoven-Leuven werkt goed. Tussen Eindhoven en Aken loopt een stippellijn, voornamelijk door het grote biomedische onderzoekcentrum van Philips in Aken. Nu moeten we werken aan een stippellijn tussen Leuven en Aken. Daarna moeten het volle lijnen worden. Aken is zeer enthousiast en wil graag samenwerken. Het is mijn taak om ervoor te zorgen dat de driehoek zich sluit. ’We gaan ons beste Duits boven halen‘, heb ik onze minister voor wetenschapsbeleid Patricia Ceysens gezegd.‘