De 3 procentnorm voor Onderzoek en Ontwikkeling (O&O) houdt iedereen in de ban die op Europees niveau met technologie en innovatie is begaan. Halen we hem nu of niet? De meest recente gegevens geven duidelijk een antwoord in negatieve zin. Ondanks alle inspanningen, politiek en financieel-economisch, is het zonder meer duidelijk dat we met z‘n allen minder dan 3 procent van het Europees Bruto Binnenlands Product (BBP) aan O&O zullen besteden.
Het lijkt voor 2005 in de richting te gaan van 1,85 procent voor de EU-25-landen. De inhaalbeweging ten opzichte van de VS heeft dus nog een flinke weg af te leggen. Zeker als je bedenkt dat de VS reeds in de jaren 50 gemiddeld 2,7 procent van hun BBP aan O&O besteedden. Dus als Europa tegen 2010 eindelijk de 3 procentnorm zou halen, dan pas komt het op een punt waar de VS zich al meer dan een halve eeuw bevinden. Die vaststelling is niet nieuw, maar verdient wel extra aandacht en creatieve inzet nu technologie en innovatie meer dan ooit de economische agenda bepalen.
Als je de Europese economische geschiedenis bestudeert, stel je vast dat de periode 1950 – 1973 de gouden jaren van groei en vooruitgang waren. In die tijd bedroeg de gemiddelde jaarlijkse BBP-stijging in Europa 4,5 procent. In de periode 1973 – 2000 zakte de gemiddelde jaarlijkse groeivoet tot 2,1 procent. In de VS lag de gemiddelde toename toen op zo‘n 3,4 procent. In 2003 was het BBP per hoofd van de bevolking voor de EU-15 gemiddeld 72 procent van dat in de VS. Het Europese BBP per uur was met 94 procent bijna gelijk aan het VS-niveau.
Achter deze getallen gaat een dynamiek van groei en innovatie schuil die onze aandacht verdient. Immers, na de Tweede Wereldoorlog zat de Europese economie aan de grond. Zowel op het vlak van investeringen als op het vlak van technologie liepen we sterk achter op de VS. Gelukkig beschikte Europa over een groot reservoir aan goede, technisch geschoolde arbeidskrachten die in staat waren om snel en efficiënt technologie van over de oceaan te absorberen. Geholpen door grootschalige steunprogramma‘s zoals het Marshallplan werd het Europese wonder mogelijk door een combinatie van investeringen, absorptie van Amerikaanse technologie en continue incrementele innovatie. Dit recept werd bovendien gesterkt door een institutionele alliantie tussen werkgevers, werknemers en overheid (het zogenaamde Rijnland-model), die zorgde voor stabiele arbeidsrelaties. Op die manier beleefde Europa gouden jaren.
Sinds 1973 is er echter veel veranderd. De Europese groeidynamiek vertraagde significant in vergelijking met die in de VS. Uiteraard zijn daarvoor institutionele en geopolitieke verklaringen, zoals het verdwijnen van de planeconomieën in Centraal- en Oost-Europa en de Duitse eenwording, die alle een significante impact hadden op de economische groei en ontwikkeling. Het zijn echter niet de enige verklaringen. Iedereen die wat dieper graaft, stelt namelijk vast dat Europa nog steeds een belangrijk deficit heeft zowel qua ondernemersdynamiek als qua pioniersdoorbraken in nieuwe technologieën. Wil het de kloof met de VS dichten, moet Europa niet enkel meer investeren in O&O maar vooral in baanbrekende technologieontwikkeling. Het is dus niet enkel een kwestie van hoeveel te investeren in O&O, maar tevens de vraag hoe te investeren in O&O.
Bovendien moeten de investeringen in baanbrekende technologieontwikkeling gepaard gaan met een toename van onze ondernemersdynamiek. Naast de succesvolle grote ondernemingen moeten meer mensen bereid worden gevonden om zelf als ondernemer risico te nemen en zo technologie te transformeren tot een economisch resultaat. Europa moet technologie omarmen. Het moet meer zijn dan een verstandshuwelijk. Het moet een passie worden. Een passie om doorbraaktechnologieën te genereren én een passie om ze via innovatief ondernemerschap tot economische groei en welvaart te transformeren. Enkel op die manier kan Europa zijn ambitie van dynamische kenniseconomie waarmaken. Voldoende O&O-investeringen zijn daarbij een nodige maar lang niet voldoende voorwaarde.