Pensioenfonds ABP en een Canadese collega gaan tweehonderd miljoen euro investeren in techstarters. Voor het tekortschietende investeringsklimaat is dat een verademing en wellicht een opstap naar meer.
De neoliberale laisser-faire-mentaliteit van zo min mogelijk overheidsinterventie heeft een flinke tik op de vingers gekregen. Als de crisis iets duidelijk heeft gemaakt, is het dat de ongereguleerde markt niet opgewassen is tegen de menselijke hebzucht – in ieder geval niet tegen die in de financiële sector. Overheden en de zakenwereld moeten op zoek naar een ander mechanisme om duurzaam welvaart te genereren.
Totdat het zover is, kunnen we de hoofdschuldigen helaas niet even op het strafbankje parkeren. Banken en andere geldschieters staan aan de basis van de gigantische vooruitgang die de mensheid heeft geboekt sinds pak ‘m beet de renaissance. Ook vandaag de dag valt de economie gewoon stil als we ze uit het systeem zetten. Daarom is het zo wrang dat de rekening voor iedere nieuw te introduceren vorm van regulering in de financiële sector terechtkomt bij de klanten en als zodanig broodnodige economische groei in de wielen rijdt.
Omdat we met z‘n allen maar al te graag gebruikmaakten van al dat goedkope geld, mogen we daarover niet klagen. Maar aan het begin van wat voor Europa een fragiel decennium lijkt te worden, baart zoiets wel zorgen. Hoe moeten we onder deze omstandigheden toch nog die kenniseconomie op de rails zien te krijgen?
Er zijn tekenen van hoop. Pensioenfonds ABP tuigt met een Canadese collega investeringsvehikel Inkef op voor de technologiesector. Tweehonderd miljoen euro voor de eerste vijf jaar ligt er klaar voor beginnende Canadese en Nederlandse bedrijven actief in met name de bio- en nanotechnologie en ICT. Vijftien jaar tijd krijgen zij om zich onder deskundige financiële begeleiding tot groeibriljant te ontwikkelen. Inkef – zich heus wel realiserend dat niet iedere starter een Tomtom wordt – schat het rendement op 13 procent.
Kijk, dat is nou eens een goed idee. Wat in wezen publiek geld is, wordt op die manier ingezet om Nederlandse innovatie – een publiek belang – aan te zwengelen. Het is sowieso fraai als spaargeld voor de oude dag wordt aangewend om de economie van kinderen en kleinkinderen te versterken, maar via Inkef renderen de pensioeneuro‘s dubbel.
Kennis van zaken
De constructie legt ook een lacune in het Nederlandse innovatiebeleid bloot. De overheid heeft zich de afgelopen decennia vooral toegelegd op het creëren van een omgeving waarin innovatie gedijt, maar nauwelijks aandacht gehad voor de rol die de financiële sector daarin speelt. Uit onderzoek van de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid blijkt dat financiële instituten niet noodzakelijkerwijs zodanig evolueren dat ze naadloos kunnen inspelen op investeringskansen in de markten en gebieden die zij bedienen. Het kan haast niet anders dan dat de Nederlandse techsector hier ook onder lijdt: private investeringen in R&D blijven al jarenlang achter bij de landen die vooroplopen.
Met de gevolgen van het haastig winstbejag in de financiële wereld nog stevig op het netvlies, lijkt het misschien een twijfelachtige manoeuvre om juist nu die kant op te kijken om innovatie te stimuleren. De situatie in verschillende landen toont echter aan dat dat wel degelijk kan, zolang er maar korte lijntjes tussen geldschieters en innovatoren bestaan. Een klimaat van hechte relaties en onderling vertrouwen, ofwel contact– in plaats van contract-based investing, werkt in het voordeel van beide partijen. De komst van een geduldige investeerder met kennis van zaken is daarom een goed begin.
Voor de overheid, die tegenwoordig weer met enige argwaan naar de markt durft te kijken, is het ondertussen een mooie aanleiding om te bedenken hoe ze geduldig geld kan stimuleren. Een investeringsklimaat in een land kan immers niet los worden gezien van fiscale structuur en regelgeving.