De helft van de Nederlandse beroepsbevolking moet in 2020 een diploma van een universiteit of hogeschool op zak hebben. Die ambitieuze doelstelling heeft de Nederlandse regering neergelegd in het kader van onze ontwikkeling tot een kenniseconomie. Tegelijkertijd constateert Unesco in zijn Science Report 2005 dat die ontwikkeling onder druk staat. Het rapport waarschuwt Nederland dat het terrein verliest op het gebied van onderzoek en ontwikkeling. Te weinig jongeren kiezen voor een bèta- of techniekopleiding. Uit een overheidsrapport blijkt dat van de jongeren die overwegen om een technische opleiding te gaan volgen 38 procent uiteindelijk voor een andere sector kiest, zoals economie, gezondheid en gedrag & maatschappij. Het aantal afstudeerders aan bètaopleidingen daalt bijna ieder jaar.
In het omkeren van die trend helpt het als zoveel mogelijk scholieren de mogelijkheid openhouden om in te stromen in een bètaopleiding en dus niet vroegtijdig een pretpakket kiezen waarmee deze weg wordt afgesneden. In dat kader ben ik erg ongelukkig met zowel de minister als de staatssecretaris, die vinden dat kennis van wiskunde niet nodig is voor specifieke studies. Ze zijn voornemens wiskunde weg te halen uit een aantal profielen op de voorbereidende opleidingen, onder meer bedoeld om de studielast te verminderen. Ook voor de Pabo is het volgens de minister niet nodig om wiskunde verplicht te stellen. Een onzinnig idee: een brede wiskundige basis is nodig. Niet alleen vormt de wiskunde een basis voor ons logisch denken, héél veel onderzoek en ontwikkeling komt tegenwoordig tot stand met behulp van wiskundige modellen en technieken.
Een model is een beschrijving van een deel van de werkelijkheid in mathematische termen, vaak een vereenvoudiging van de werkelijkheid. Is die werkelijkheid eenmaal wiskundig beschreven dan worden wiskundige technieken gebruikt om het model op te lossen. Wiskunde is zowel nodig voor het opstellen als voor het oplossen van het model. Wiskunde is daarmee de basis van alle oplossingsvaardigheden. Onontbeerlijk voor elke studie, in elk geval voor de bètaopleidingen.
Juist die bèta‘s vervullen volgens het Centraal Planbureau de belangrijkste functies in onderzoek en ontwikkeling. Er is aangetoond dat R&D ook de productiviteit in andere sectoren van de economie laat stijgen. Als we er in slagen om de R&D-activiteit in Nederland te laten toenemen, dan stijgt onze welvaart daardoor.
Het tekort aan techneuten blijkt overigens niet uit de salarisontwikkelingen. Volgens het Centraal Planbureau is de beloning van bèta‘s sinds 1996 achtergebleven bij die van andere hoger opgeleiden. Van een bètaopleiding word je niet rijk. De meeste bèta‘s worden ook niet gedreven door geld maar door inhoud, door te onderzoeken en te ontwikkelen.
De vraag wat de oorzaken zijn van de (te) lage instroom is vaak gesteld. Aan het beroepsperspectief kan het niet liggen: ondanks de geschetste salarissituatie zal er altijd vraag zijn naar bèta‘s. Het probleem is in hoge mate het imago van de bètaopleidingen. In het beeld dat middelbare scholieren hebben figureren trefwoorden als ’saai‘ of ’nerds‘ en het ontbreken van maatschappelijke relevantie in de meeste bètaopleidingen maakt ze minder aansprekend. We moeten op een imagoverbetering inspelen met specifieke projecten, gericht op het vergroten van de belangstelling voor techniek.