Vlaanderen is een regio van alleen maar KMO‘s, zo gaat het cliché. Net zoals bij vele clichés zit er een kern van waarheid in die uitspraak. Ongeveer de helft van de werknemers uit de private sector werkt in een onderneming met minder dan vijftig personeelsleden. Ook in de hightechsector beginnen vele Vlaamse bedrijven klein en blijven ze vaak klein. Dat hoeft geen nadeel te zijn. Kijk maar naar het driemansbedrijf Luminex dat met zijn Linux-toestellen de belichting van Coldplays Europese en Amerikaanse tournees verzorgde. Vele KMO‘s komen echter niet in de schijnwerpers en missen zo heel wat kansen.
Gelukkig bestaan er genoeg initiatieven en samenwerkingsverbanden met interessante mogelijkheden. Zo financiert het IWT met het Tetra-fonds (sinds 2004 de opvolger van het Hobu-fonds) industrieel toepasbaar onderzoek dat kan leiden tot product- of procesverbeteringen in bedrijven. Het staat open voor hogescholen en universiteiten in Vlaanderen die een technologisch probleem kunnen oplossen dat bedrijven of andere organisaties interesseert. De Vlaamse overheid draagt via het IWT 92,5 procent van de kosten bij. De afgelopen jaren besteedde de overheid jaarlijks zo‘n 6 miljoen euro aan telkens vijfentwintig projecten die twee jaar duren. Voor KMO‘s biedt dit heel wat mogelijkheden. Zij kunnen een technisch probleem voorleggen aan een hogeschool of universiteit, die dat in samenwerking hen oplost. Vooral hogescholen doen hieraan mee door hun netwerk van KMO‘s. Zo was de autonome fruitplukmachine van de Katholieke Hogeschool Limburg een succesvol Tetra-project.
Het Vlaams Innovatiefonds is een ander orgaan dat geld van de Vlaamse regering in KMO‘s steekt. Het fonds richt zich in eerste instantie op startende ondernemingen omdat privékapitaalverschaffers het risico van deze bedrijven vaak te hoog vinden. Zo investeerde het onlangs 300 duizend euro in het Mechelse Inewit en 400 duizend in het Halense Visys.
Meer nog dan projecten en kapitaalinjecties binnenhalen, is het voor KMO‘s op lange termijn belangrijk om nieuwe samenwerkingspartners te vinden. We zien dat ook gebeuren. KMO‘s en hogescholen breiden de laatste jaren steeds meer hun netwerk uit. DSP Valley, dat vroeger vooral contacten had met de universiteiten, werkt in zijn Advies-dienst bijvoorbeeld samen met twee hogescholen: het De Nayer-instituut in Sint Katelijne-Waver en de Katholieke Hogeschool Sint-Lieven in Gent. Tegenwoordig zijn naast de universiteiten van Brussel, Eindhoven, Gent en Leuven ook acht technische hogescholen uit Vlaanderen en Zuid-Nederland actief in het DSP Valley-netwerk.
Veel hogescholen hebben een breed netwerk uitgebouwd binnen de lokale Vlaamse industrie, die voor een groot deel uit KMO‘s bestaat. DSP Valley-directeur Peter Simkens vindt deze contacten met de hogescholen belangrijk, omdat zij complementair zijn met de universiteiten. Deze laatste werken omwille van hun typisch langetermijnonderzoek namelijk meer samen met de grote internationale spelers. DSP Valley kan via die hogescholen ook zijn netwerk verbreden naar KMO‘s die vaak applicatiegebaseerde bedrijven zijn en zo de kern van technologieontwikkelaars aanvullen waar DSP Valley zich traditioneel op richt.
Een aantal KMO‘s zoekt nu bovendien zelf aansluiting bij netwerken van grote bedrijven en universiteiten. Zo vertelde WTCM-topman Jos Pinte onlangs dat er zelfs KMO‘s komen aankloppen bij het onderzoekscentrum FMTC, dat opgestart is door grote bedrijven zoals Barco, Bekaert en Atlas-Copco. Als KMO‘s hun traditionele netwerk blijven uitbreiden, kan ze dat heel wat extra mogelijkheden bieden. Een internationaal netwerk zorgt voor internationale visibiliteit.