Het was in de blessuretijd van een zouteloze wedstrijd, dus de kans dat u het gemist hebt, is groot, maar tijdens de Algemene Beschouwingen is wel degelijk het Nederlandse innovatie- en onderwijsbeleid behandeld. Daar kwam zelfs iets concreets uit. Op voorzet van Mariëtte Hamer dwong de Tweede Kamer af dat de aanstaande bezuinigingsoperaties niet ten koste mogen gaan van kennisgaring en onderwijs. Het kabinet kreeg tien jaar de tijd om Nederland in de top vijf van meest competitieve landen te werken, zoals gemeten door het World Economic Forum.
Daar mag de kennisintensieve industrie – toch al vertroeteld met extra staatsinfusen, een verruiming van de WBSO en een fiscale renovatie van R&D-steunmaatregelen – best mee in haar handjes knijpen, helemaal omdat de voortekenen bepaald niet gunstig waren. Op dezelfde WEF-lijst was Nederland net twee plaatsen gezakt, deels door een meer dan gemiddelde impact van de crisis en deels door structureel achtergebleven investeringen. In de Lissabon-strategie werd tien jaar geleden afgesproken dat in 2010 de publieke uitgaven aan wetenschappelijk onderzoek 1 procent van het bbp vormen, maar Nederland is de Europese hekkensluiter in het realiseren van die doelstelling. Omdat andere landen wel doorhalen, behoren we daarom inmiddels tot een groep volgers. Tenzij andere landen beknibbelen op hun kennisinvesteringen, zag het er in tijden van forse begrotingstekorten niet naar uit dat Nederland weer terrein zou gaan winnen.
De onderwijsinvesteringen verging het al niet veel beter. Het kabinet koos dit voorjaar voor het OESO-gemiddelde als financieel richtpunt en meldde bij de presentatie van de miljoenennota doodleuk dat deze – op zichzelf povere – ambitie was gerealiseerd. Had het kabinet in enkele maanden zijn uitgavenniveau aan onderwijs opgekrikt? Welnee, het bleek een rekentruc. Door onder meer de uitgaven aan particulier onderwijs, schoolreisjes en leerlingenvervoer mee te gaan rekenen, kwam Nederland vrijwel op het gemiddelde uit.
Ondertussen repte minister Plasterk in de aanloop van de wedstrijd met geen woord over de financiën. Hij vond het belangrijker om over stelselwijzigingen te filosoferen, of liever gezegd, om anderen daarover te laten filosoferen in nog maar eens een commissie. Plasterk liet daarmee de mogelijkheid schieten eindelijk eens dat bètaboegbeeld te zijn waar vele onderzoekers op hoopten bij zijn aantreden. In plaats daarvan beklijft een imago van de exotisch gehoede bezoeker aan culture evenementen.
Het is uitstekend dat de Kamer met falend beleid, hogere boekhoudkunde en proefballonnetjes geen genoegen heeft genomen. Het blijft desalniettemin een groot vraagteken hoe dit kabinet en zijn opvolgers gehoor kunnen geven aan de opdracht om weer te stijgen op de WEF-ranglijst.
Het lijdt geen twijfel dat we zoveel mogelijk mensen zo hoog mogelijk moeten opleiden. Dat is goed voor de arbeidsproductiviteit, en dat is een belangrijke motor voor groei – zeker in tijden van vergrijzing. Niet iedereen hoeft echter een topopleiding te genieten. Het is efficiënter met een aantal niveaus te garanderen dat er voor iedereen onderwijs is dat bij zijn ambities en talenten past. Naast differentiatie is het toverwoord derhalve selectie, en juist dat ontbrak in Plasterks proefballon.
Differentiatie en selectie in het Hoger Onderwijs werken enerzijds besparingen in de hand door kennisoverdracht op maat te snijden, en anderzijds bieden ze nieuwe mogelijkheden om privaat geld aan te trekken. Hoe hoger en beter de opleiding, hoe beter iemands perspectieven op de arbeidsmarkt en dus hoe meer van de student zelf een investering verwacht mag worden – met een adequaat leenstelsel hoeft dat helemaal niet asociaal uit te pakken. De overheid moet bovendien het leeuwendeel van de kosten voor haar rekening blijven nemen. Zo‘n constructie werkt in de hand dat mensen goed gaan nadenken over hun opleiding. Tegen de veertig procent doet dat momenteel niet, bleek vorige week uit onderzoek.
De studiefinanciering kost nu bijna 4 miljard euro op een begroting van ruim 36 miljard. Dat geld, of ieder geval een deel ervan, kan uitstekend aangewend worden om de onderzoeksuitgaven op peil te houden én het Nederlandse Hoger Onderwijs toe te rusten op een serieuze kenniseconomie. Goed om te weten, in krappe tijden.