Pieter Edelman
26 April 2013

Het idee om zorg en geneeskunde aan internet te koppelen, wint snel aan populariteit en neemt al hypeachtige proporties aan. De praktijkresultaten zijn echter lang niet altijd positief. Ontwikkeling van dergelijke systemen vereist een lange adem.

Tijdens conferenties, in de bladen, op internet: als het combineren van technologie met zorg en geneeskunst ter sprake komt, valt al heel snel de term ’e-health‘ het combineren van zorg met internet – of tegenwoordig ’m-health‘, voor mobiele toepassingen. Nu iedereen ogenschijnlijk constant met elkaar verbonden is, moet de zorg daar maar eens in meegaan, zo is de gedachte. Met uiteraard gouden bergen in het vooruitzicht voor de kwaliteit en kosten.

E-health en m-health omvatten een allegaartje van toepassingen, eigenlijk alles dat draait om zorg op afstand via internet en andere communicatiemiddelen. Een consult via videoconferencing of e-mail zou de stap naar een arts kleiner maken, zodat de intensiteit van de zorg omhoog kan. Als weegschaal en bloeddrukmeter steeds hun waarden doorgeven aan het ziekenhuis, worden langetermijntrends voor de arts inzichtelijk en kan de patiënt niet vergeten een meting op te schrijven. Via de smartphone kan een patiënt een dagelijks vragenlijstje beantwoorden over zijn aandoening. Medici zouden informatie kunnen uitwisselen over een moeilijk geval en digitaal over elkaars schouder kunnen meekijken tijdens een ingreep. Nederland als internetland doet volop mee in de exploratie van dit landschap.

Wat wel een constante is, zijn de beloofde voordelen. Een van de eerste argumenten die worden aangedragen in verband met e- dan wel m-health, is wat áltijd als eerste wordt genoemd als het om ICT gaat: efficiëntie. Door zorg op afstand uit te voeren, kan er flink worden geschrapt in het aantal fysieke bezoekjes en reistijd, door digitalisering worden processen gestroomlijnd en zijn zaken sneller af te handelen, enzovoorts. Direct hiermee samen hangt het argument van kostenbesparing. Groter efficiëntie betekent immers meer patiënten per behandelaar en dus lagere personeelskosten. Andersom kunnen zorgverleners en mantelzorgers kwetsbare patiënten op afstand in de gaten houden en deels verzorgen, waardoor ze minder snel opgenomen hoeven te worden.

Philips Motiva 1_01
Een bloeddrukmeter die zelfstandig zijn waarden doorgeeft: het idee is mooi, maar de resultaten zijn in het ene geval beter dan in het andere.

Ook het aspect van kwaliteit hangt hier gedeeltelijk mee samen. Door kortere doorlooptijden wordt er sneller actie ondernomen en door tijdbesparing bij de processen kan de behandelaar meer tijd vrijmaken voor de patiënt.

Het kwaliteitsaspect komt ook op andere manieren naar voren. Doordat de drempel om een arts of verzorger te raadplegen lager wordt, worden problemen eerder opgemerkt. Bij chronische aandoeningen waar traditioneel alleen eens in de zoveel tijd bij een consult een meting wordt uitgevoerd, kan de situatie nu dagelijks worden bijgehouden en kijkt de arts direct mee met de ontwikkelingen. Ook hier met het gevolg dat problemen eerder kunnen worden opgemerkt.

Daarnaast zijn er nog de beloftes van transparantie, zeggenschap en bewustwording. Door de patiënt toegang te geven tot zijn eigen medische gegevens, krijgt hij inzicht in zijn toestand en kan hij gerichter vragen stellen bij de arts. Bovendien krijgt hij via deze weg mogelijk meer in de melk te brokkelen over zijn eigen zorg. Doordat hij actiever betrokken is, neemt ook het ’enthousiasme‘ toe om de behandeling op te volgen, waardoor – opnieuw – de kwaliteit zou toenemen.

Dertigduizend exemplaren

De aandacht voor e- en m-health blijft groeien. Na de fase van initiële opwinding beginnen echter ook al de eerste onvermijdelijke geluiden van teleurstelling te klinken. Terugkerend thema is worsteling met een te snelle invoering van onbewezen technologie.

Misschien wel het bekendste voorbeeld is het elektronisch patiëntendossier (EPD). Het idee was dat alle zorgverleners in Nederland de gegevens van hun patiënten in een centraal dossier bij zouden gaan houden. De hele zorggeschiedenis zou dan beschikbaar zijn voor een diagnose en bij het voorschrijven van specifieke medicijnen zou direct duidelijk zijn waar de problemen liggen. Al in 2008 ging de regering hier hard mee van start, maar in het ontwerp was onvoldoende rekening gehouden met de privacygevoeligheid, waardoor het project uiteindelijk in het parlement sneuvelde – hoewel het momenteel een doorstart maakt zonder overheidsbemoeienis.

De overheid is niet de enige die op de blaren moet zitten. De grootste thuiszorgorganisatie van Nederland, Meavita, ging in 2009 over de kop en de nasleep duurt tot de dag van vandaag voort. Binnen deze klucht was een hoofdrol weggelegd voor de innovatie TVFoon, een settopbox waarmee cliënten via hun tv contact konden leggen met verpleegkundige, huisarts en mantelzorger. Ook moesten er diensten komen via het apparaat, zoals een bloedsuikerdagboek voor diabetici.

Zonder dat het project goed was uitgekristalliseerd bestelde Meavita alvast dertigduizend stuks, met de bedoeling om snel op te schalen naar honderdduizend. De techniek bleek echter te rammelen, de businesscase was niet uitgewerkt en het eigen personeel moest er niks van hebben. De TVFoons bleven grotendeels onaangeroerd in de berging, met een strop van tientallen miljoenen tot gevolg.

Dagelijks gebruik

Maar dat zijn de in het oog springende projecten, bedacht en uitgevoerd door bestuurders. De medische sector is serieus bezig met allerhande pilots, proeven en praktijktoepassingen van e-health – en in goede medische traditie wordt er scherp geëvalueerd of een aanpak werkt of niet. Daar valt toch wel vaak het oordeel: niet.

Een Gronings onderzoek onder Nederlandse hartklinieken liet bijvoorbeeld onlangs zien dat meer dan een derde van hen actief bezig is met telemonitoring, maar dat van die groep weer twee op de drie klinieken ontevreden is over het gebruikte systeem en op zoek is naar een alternatief. En dat terwijl de pleitbezorgers van telemonitoring juist graag wijzen op het nut bij hartaandoeningen. Die gaan gepaard met een grote kans op complicaties en ziekenhuisopnames. Door vaak te meten zou een verslechtering in de toestand veel eerder opvallen en kunnen er direct maatregelen worden genomen. Betere kwaliteit van leven dus en lagere kosten. Nederlandse verzekeraars vergoeden de technologie dan ook.

Volgens de Groningse onderzoekers komt de onvrede vooral uit het dagelijks gebruik van het systeem. Met de technologie an sich is niks mis en eerdere onderzoeken hebben (soms) aangetoond dat de kwaliteit van de zorg erop vooruitgaat. De processen eromheen maken het werken ermee echter lastig.

Een ander recent voorbeeld van falende e-health komt uit Engeland. Daar loopt al enige tijd een groot onderzoek naar het gebruik van telehealth voor thuiswonende maar zorgbehoevende mensen. Onder meer valdetectoren, halskettingen met alarmknop en bed- en stoelsensoren moeten de patiënten uit het verzorgingshuis en het hospitaal houden. Patiënten in dit onderzoek werden willekeurig ingedeeld in een groep die reguliere zorg ontving en een groep die met e-health werd ondersteund. Helaas: beide groepen moesten even vaak naar het ziekenhuis en bleven daar even lang. Ook qua huisartsbezoek, sterftecijfer en andere parameters was er geen verschil te bemerken.

Oldtimer

Met deze en vele andere tegenslagen doemt al snel de gedachte op dat het einde oefening is voor e-health. Maar dat is ook weer niet waar. Er zijn wel degelijk positieve resultaten te melden, spectaculaire soms zelfs. ’Geen medicijnen maar een database en een computerprogramma dat de gezondheid van een patiënt volgt, zorgen ervoor dat zestig procent van de patiënten binnen een half jaar vrijwel klachtenvrij is‘, meldde RTL Nieuws onlangs. Het resultaat komt van het Dream-collectief (Dutch Rheumatoid Arthritis Monitoring) van twaalf ziekenhuizen in Nederland en ging over reumapatiënten.

Het grappige is dat Dream eigenlijk helemaal geen e-health-initiatief is, maar een systematisch onderzoek naar behandelmethodes dat al sinds 2003 loopt – een oldtimer dus binnen de e-health. Er kwam wel uit naar voren dat het afstemmen van medicijnen op de actuele situatie van de patiënt bijzonder effectief is. Het is dus een beetje die richting op gegroeid en beschikt nu over een geavanceerd systeem dat onder meer internetvragenlijsten koppelt aan labresultaten.

Ook de neurologieafdeling van het St. Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein is te spreken over e-health. Om de lange wachtlijsten en volle wachtkamers te lijf te gaan, verving de poli een deel van de spreekuren door webcontact. Het resultaat: het aantal bezoekjes nam flink af, de doorloopsnelheid ging omhoog en de artsen kunnen vijf tot tien procent meer patiënten aan. Die patiënten zijn ook enthousiast: de helft staat ervoor open en van die groep is slechts vier procent na de behandeling ontevreden over de aanpak.

Het webspreekuur is hier echter maar een deel van een totaaloplossing. Het ziekenhuis heeft voor zijn ’standaardgevallen‘ standaard behandelstramienen ontworpen – ongeveer twee derde van de patiënten past hierin. Behalve uit webspreekuren bestaat de oplossing bijvoorbeeld ook uit een site met heldere uitleg voor de patiënten, waardoor ze met veel vragen niet naar hun arts hoeven te komen.

Zoals alle nieuwe technologieën zijn e- en m-health geen magische oplossing voor alle problemen. Of een dosis digitale communicatie in het zorgproces zinvol is, moet van geval tot geval worden bepaald. En daarna moeten protocollen worden uitgewerkt, het personeel getraind en de effectiviteit geëvalueerd.

Ook op technologisch gebied zijn er nog vragen te over: hoe beveilig je de situatie, hoe zorg je dat systemen met elkaar kunnen praten, hoe voorkom je dat data in bedrijfseigen standaarden worden opgesloten en hoe maak je de technologie toegankelijk voor niet-techneuten? De gouden bergen vereisen behoedzaamheid en noeste arbeid.