Heeft u er ook nachten van wakker gelegen? Nederland is van de vijfde naar de achtste plaats gedaald in de befaamde Global Competitiveness Index van het World Economic Forum! Kamerleden renden naar de microfoon, publicisten en economen klommen in de pen, want Nederland was dieper en dieper het moeras in aan het zakken – dat was zonneklaar. Minister Henk Kamp van Economische Zaken werd prompt ontboden bij ‘s lands hoogste autoriteit: Pauw & Witteman.
Arme minister Kamp. Hij zit nog maar een jaartje op EZ, dus veel kwaad kan hij nog niet hebben aangericht. Maar ja, zijn voorganger Maxime Verhagen had zich vorig jaar de stijging van zeven van naar vijf gretig toegeëigend; dat was immers duidelijk het resultaat van het topsectorbeleid dat hij had geïntroduceerd. Ook premier Rutte heeft de topvijfnotering bij verschillende gelegenheden trots aangehaald. En als de politiek ergens goede sier mee maakt in goede tijden, dan moet ze ook zo sportief zijn te reageren als het tegenzit.
Toch had Kamp zich eigenlijk de moeite kunnen besparen. Nederland scoorde vorig jaar een GCI van 5,50 en dit jaar 5,42 (op een schaal tot 7). Een verschil van niks dus, maar omdat onze grootste concurrenten Duitsland en de Verenigde Staten heel dicht onder ons stonden, streefden zij ons voorbij met een al even minimale verbetering van hun score.
Wie de deelscores analyseert, komt er bovendien achter dat Nederland vooral punten verliest door banken die de hand op de knip houden zolang ze hun balansen aan het versterken zijn, niet doordat we structureel vermogen hebben ingeleverd om te innoveren. Op een innovatie-index die daags voor de GCI verscheen, steeg Nederland juist van de zesde naar de vierde plek.
In de laatste plaats, en dat is meer fundamentele kritiek, wordt de GCI voor een belangrijk deel samengesteld op basis van antwoorden van CEO‘s. Dat zijn dus sowieso subjectieve noties, waarbij het gevaar bestaat dat allerlei vooroordelen worden herkauwd. Het is bovendien niet ondenkbeeldig dat respondenten van hun vragenlijst een verkapte verlanglijst maken. Welke directeur wil nu niet makkelijker van zijn personeel af kunnen, overspoeld worden door kredietmogelijkheden en nooit meer een ambtenaar zien?
Al dat gedoe over een fluctuatie op de concurrentie-index was dus nergens voor nodig. Zolang een klein land als Nederland zich in de top twintig mag verheugen, doen we het al heel erg goed. Aan de andere kant is ambitie natuurlijk nooit weg, en als zo‘n lijstje dat katalyseert: soit.
Kamp kon natuurlijk met een dergelijk genuanceerd verhaal niet komen aanzetten, maar na de plichtmatige boetedoening werd zijn optreden bij Pauw & Witteman desalniettemin de moeite waard. Toen het tekort aan technisch personeel over tafel ging, prikte er oprechte emotie door de façade van de meestal nogal mechanisch overkomende Twent. Daarmee liet hij technisch Nederland zien wat voor vlees het in de kuip had.
Zevenhonderdduizend werklozen, maar techniekbedrijven die niet aan personeel komen – dat zit Kamp echt dwars, zei hij. ’We zagen het aankomen, we dachten altijd dat we er voldoende aan deden, maar nu weten we dat het veel te weinig is geweest‘, zei de bewindsman. Ja maar, pruttelde Jeroen Pauw, niet iedereen kan toch zomaar techneut worden? ’Ik hoor dat al langer, en ik word er een beetje flauw van. We moeten toch zorgen dat we het werk kunnen doen dat er is?‘, antwoordde Kamp bits. Na al die jaren genegeerd te zijn, is dat taal die ons techneuten als muziek in de oren moet klinken.