Hoewel hij het topsectorenbeleid als een succes beschouwt, hebben kennisinstellingen en kleinere bedrijven die erover mopperen een punt, vindt het nieuwe boegbeeld van de topsector Hightech Systemen & Materialen.
Nee, meer tijd zal het hem niet kosten nu hij is ‘gepromoveerd’ tot boegbeeld van het topteam Hightech Systemen & Materialen (HTSM), vertelt Marc Hendrikse, directeur van NTS-Group. ‘De operationele structuren zijn opgetuigd, daar heeft mijn voorganger Amandus Lundqvist hard aan gewerkt. Die functioneren nu zelfstandig, waarmee het topteam een meer sturende dan uitvoerende rol krijgt. En op de vergaderingen kwam ik toch al, alleen zit ik ze nu voor.’
Hendrikse was vanuit de hightech van begin af aan betrokken bij de vormgeving van het topsectorenbeleid, dat werd gelanceerd door het eerste kabinet-Rutte om (onder meer) iets te doen aan de Nederlandse kennisparadox: uitstekend wetenschappelijk onderzoek, waarvan het bedrijfsleven echter relatief weinig te gelde maakte. Onder auspiciën van het zogeheten topteam, met daarin vertegenwoordigers van industrie, mkb, wetenschap en overheid, werden kennisinstellingen en bedrijfsleven dichter op elkaar geduwd. Hendrikse had de mkb-portefeuille onder zijn hoede.
Dat hij nu als topman van een toeleverend bedrijf de hele hightech gaat vertegenwoordigen, vervult Hendrikse met enige trots. Na jarenlange inspanningen – van hemzelf en anderen – om de Nederlandse hightechtoeleverketen als een geoliede machine te laten lopen, beschouwt hij zijn boegbeeldschap als een erkenning. ‘Het bevestigt het idee dat wij in de hightech over de gehele keten kijken’, aldus Hendrikse.
Achteroverleunen is er echter niet bij in zijn nieuwe functie, erkent hij. Want ook al heeft het topsectorenbeleid volgens hem veel opgeleverd, er kan nog het nodige aan worden verbeterd.

In de eerste jaren was het chagrijn niet van de lucht, zowel bij kennisinstellingen als bij bedrijven. Niemand leek de weg te kunnen vinden in de topsectoren en er kwamen maar mondjesmaat investeringen los.
Henkdrikse: ‘De moeizame start had te maken met een omschakeling in het denken die moest worden gemaakt. Kennisinstellingen wilden hun eigen agenda blijven bepalen, terwijl het de bedoeling was dat de industrie daarin leidend werd voor wat betreft het topsectorenbeleid. Bedrijven moesten eraan wennen dat ze geen subsidie kregen. De toeslag van de overheid voor publiek-private samenwerkingsverbanden gaat immers naar de kennisinstellingen. Dat vond ik overigens een goede verandering.’
‘Inmiddels investeert de hightechindustrie een half miljard euro per jaar in publiek-private samenwerking. Afgezet tegen de eerste en tweede geldstroom – samen ruim vier miljard euro – is dat een substantieel bedrag. Zeker als je meeweegt dat de kennis niet exclusief toegankelijk is voor betrokken bedrijven. Ik denk dat het fair is om te zeggen dat de bedrijven en kennisinstellingen elkaar beter weten te vinden dan in het verleden het geval was. Dat is een duidelijke verdienste van het topsectorenbeleid.’
Toch ligt het beleid nog altijd onder vuur. Vooral kennisinstellingen en kleinere bedrijven voelen zich benadeeld.
‘Tegelijk met het topsectorenbeleid werd het aardgasbatenfonds afgeschaft en werd er bezuinigd op kennisinstellingen. Dat is deels gecompenseerd door investeringen van de industrie, maar uiteraard volgens haar agenda. Dat doet pijn, dat begrijp ik. Universiteiten en organisaties als TNO hebben echt klappen gekregen. Volgens mij moet je daar echter niet het topsectorenbeleid de schuld van geven.’
‘Ook kleinere bedrijven hebben enige reden tot klagen. De meeste hebben niet veel aan typische topsectorprogramma’s en de MIT-regeling was in het begin te klein en is nog steeds niet voldoende. Deze groep heeft subsidieregelingen nodig, iets als Pieken in de Delta destijds. Bij NTS heb ik met de Phenom-microscoop kunnen ervaren hoe effectief dat was. Ik ben ervoor om zoiets weer op te starten. Het topsectorenbeleid gaat erom partijen bij elkaar te brengen en als daar subsidie voor nodig is, moeten we dat doen.’
Willen we de pijn kunnen wegnemen, dan moet het nieuwe kabinet over de brug komen. Gaat het miljard er komen waar kennissector en werkgevers om vragen?
‘Ik zie de verhoogde zichtbaarheid van de hightech in Den Haag ook als een verworvenheid van het topsectorenbeleid. De bovengemiddelde groei van onze sector laat zien dat investeren in kennis economische meerwaarde oplevert. Het blijft een politieke afweging, maar naar mijn idee zijn er geen betere investeringen die je kunt doen om de stijgende kosten voor vergrijzing, zorg en dergelijke op te vangen.’
Wat heeft het topsectorenbeleid nog meer opgeleverd?
‘In het onderwijs hebben we belangrijke stappen gezet om in de toekomst verzekerd te blijven van de gouden handjes die we zo hard nodig hebben. Ook dit ging niet zo vlot als we in de industrie graag willen, maar inmiddels werken veel beroepsonderwijsinstellingen samen met bedrijven. Op mbo-niveau zijn er de centra voor innovatief vakmanschap gekomen en op hbo-niveau de Centers of Excellence.’
‘Ook staat Nederland internationaal beter op de kaart als industrieland, mede dankzij pr vanuit de topsectoren. Ik moet dan meteen terugdenken aan 2014, toen Nederland partnerland was op de Hannover Messe. Bondskanselier Merkel zou de Holland High Tech-stand bezoeken en dan verwacht ze dat Rutte ook komt. Dat trok al aandacht, maar ze was zo onder de indruk dat ze prompt besloot om een tegenbezoek aan de Brainport te brengen. Dat was een geweldige pr-overwinning.’
‘Dat een Beiers industriecluster nu kennis en expertise komt uitwisselen met Brainport, is een duidelijk signaal. Zo ook de samenwerking met Singapore op het gebied van robotica en met Japan voor nanotechnologie en robotica. Dergelijke processen verlopen heel traag, maar we beginnen een reputatie op te bouwen als hightechland.’
Binnen het topsectorenbeleid zou het bedrijfsleven oplossingen gaan ontwikkelen voor maatschappelijke problemen. Daar lijkt niet veel van gekomen.
‘Daar is wellicht nog weinig concreets uit gekomen, hoewel een recent project als ‘Hightech to feed the world’ wel onder die noemer kan worden geschaard. Ik heb het topsectorenbeleid ook altijd meer gezien als bedrijvenbeleid. Regie om op maatschappelijke problemen te sturen, was er niet. Daar zouden we nog een slag kunnen maken. Maar ik zou het een slecht idee vinden om vanuit de maatschappelijke problemen te redeneren. Je moet kijken welke competenties je hebt en daar de problemen bij zoeken waar je oplossingen voor kunt bieden. We zeiden in 2011 al: global challenges, hightech solutions.’
Veel van dat soort problemen vereisen expertise uit verschillende disciplines en dus betrokkenheid van verschillende topsectoren. Werkt de opdeling samenwerking niet juist tegen?
‘In het begin misschien wel, ook dat was een kwestie van wennen. Iedereen was te druk met zijn eigen huis bouwen om met de buren te praten. Nu zie je steeds meer combinaties ontstaan. HTSM, Lifesciences & Health en Agrofood weten elkaar bijvoorbeeld prima te vinden, is mijn ervaring. En onlangs hebben HTSM, Energie en Chemie een groot voorstel ingediend over elektrochemische conversie. Volgens mij is samenwerken op basis van vertrouwen een typisch Nederlandse kwaliteit, dus ik verwacht niet dat het moeilijk zal zijn om cross-sectorale initiatieven verder uit te bouwen.’
Zijn er nog institutionele veranderingen nodig? TU Eindhoven-collegevoorzitter Jan Mengelers suggereerde bijvoorbeeld om instellingen als TNO op te knippen en de onderdelen bij de tu’s te plaatsen.
‘In deze sector gaat het erom dat de juiste personen aan elkaar worden gekoppeld. Volgens mij is dat uitstekend gelukt met de programma’s die de industrie met TNO en universiteiten heeft gedraaid. We moeten oppassen niet te veel naar de vorm van het bestuur te kijken.’