Internet of things-toepassingen duiken overal op, maar wat ermee wordt bedoeld, is niet altijd duidelijk. Wie goed kijkt, ziet een aantal fundamenteel verschillende zienswijzen op het iot.
In zijn jaarlijkse hyperapport plaatst Gartner het internet of things dit jaar op de top van zijn zogenaamde hype cycle: de verwachtingen van de technologie zijn tot een maximum opgezweept en weldra zal het denken erover afglijden naar het ‘dal van teleurstelling’, waarin we ons realiseren dat de beloften lang niet allemaal kunnen worden ingelost.
Dat de iot-term overal opduikt, daar kan niemand omheen. Wie bijvoorbeeld de populaire techniekmedia een beetje in de gaten houdt, ziet dagelijks wel een artikel opduiken over hoe het iot ons het leven makkelijker gaat maken, of juist voor beveiligings- of privacyproblemen gaat zorgen. Ook op professioneel niveau wordt de term alom gebezigd: op embedded-beurzen adverteert stand na stand met ‘connectiviteit/beveiliging/software/ontwikkelplatform voor het internet of things’ – hoewel hier en daar ook chagrijnig gebrom klinkt dat de term allemaal oude wijn in nieuwe zakken is en vooral geassocieerd dient te worden met wat er uit het achtereinde van een mannelijk rund komt.
Wie goed kijkt, ziet ook nog iets anders: een compleet gebrek aan duidelijkheid over de inhoud van de term. De enige gemeenschappelijke deler die er lijkt te zijn in alle artikelen, folders of discussies, is dat je eerst even moet aankijken over welke versie van het iot het nu eigenlijk gaat. De een heeft het over smartphones en -watches, de volgende over bruggen die met tientallen goedkope sensoren hun conditie monitoren, weer de ander denkt aan een magnetron met een ‘app-winkel’ voor recepten, en nog een ander aan fabrieksautomatisering. Of bekers die moeten gaan bijhouden hoeveel dementerende bejaarden drinken. Of bluetooth-bakens, drones, nfc-kaarten, stappentellers of zelfrijdende auto’s. Om maar wat te noemen.
Maar meer dan anders lijken er onder iot termen worden geschoven die al eens onder een andere naam de revue zijn gepasseerd: smart industry, ubiquitous of ambient computing, smart dust, draadloze sensornetwerken, domotica, quantified self, wearables, machine-to-machine, big data. Aan al die interpretaties liggen, zo blijkt, verschillende zienswijzen ten grondslag.

Actieve labels
De term ‘internet of things’ werd naar alle waarschijnlijkheid voor het eerst gebruikt in 1999, toen het ‘normale’ internet (vanuit nu bezien) eigenlijk nog in de kinderschoenen stond. Een zekere Kevin Ashton was bij zijn werkgever Procter & Gamble gefascineerd geraakt door het idee dat rfid grootschalig ingezet kon worden om alle objecten op elk moment door de logistieke keten te kunnen volgen. Met dat idee stapte hij naar het MIT, waar hij de gelegenheid kreeg om hier samen met de industrie onderzoek naar te doen. Dit mondde uit in het Auto-ID-researchcentrum aan de vermaarde universiteit. In een presentatie voor zijn oude werkgever legde hij later de link tussen rfid en het spannende nieuwe verschijnsel van het internet. De titel? U raadt het al.
In een column in RFID Journal kwam Ashton hier een paar jaar geleden nog een keer op terug, om uit te leggen wat hij er nu eigenlijk precies mee bedoelde. De meeste interpretaties die later ontstonden, gaan hier namelijk aan voorbij. Volgens Ashton gaat het om een fundamenteel verschil in ‘belevingswereld’ tussen computers en mensen: computers werken in termen van ideeën en concepten, mensen vooral in termen van fysieke objecten. En om te interfacen tussen de fysieke en cyberwereld zijn mensen nodig – ze moeten zaken intypen, barcodes scannen, et cetera. Ashtons iot-visie is nu een wereld waar dat niet meer geldt, waar computers direct bewust zijn van de wereld om hen heen. Met natuurlijk als doel om deze te automatiseren.
Hoewel Ashton zelf vooral in termen van rfid en logistiek redeneert, gaat het hier op fundamenteel niveau niet om; het gaat om software die in staat is om de fysieke wereld te interpreteren en hierover te redeneren. Of dat gaat via actieve labels of door het loslaten van beeldverwerking op passieve objecten is daarin irrelevant.
Relatief zwaar
Nu heeft Ashton natuurlijk niet het alleenrecht op de interpretatie van de term, zo geeft hij zelf onmiddellijk toe. Dat zou ook een hopeloze zaak zijn; in de meeste interpretaties van het iot worden de ‘dingen’ niet als passief beschouwd, maar staat het intelligent maken van objecten centraal. Straatverlichting, deurbellen en wasmachines moeten meer en meer met een processor worden uitgerust om te kunnen inspelen op veranderende omstandigheden – patronen in gebruik of de prijs van elektriciteit bijvoorbeeld. In deze scenario’s dient de internetverbinding voor het binnenhalen van informatie waarmee het ding in kwestie beslissingen kan nemen.
Maar er is ook het min of meer tegenovergestelde idee: de internetverbinding hoofdzakelijk gebruiken voor het wegsturen van data. De intelligentie speelt zich vervolgens hoofdzakelijk af op een server, die gegevens uit allerhande verschillende bronnen verzamelt en met elkaar integreert. In deze zienswijze zijn er weliswaar nog veel grotere aantallen slimme dingen – vochtigheidssensoren in elke ruimte, motoren die hun toerentallen continu loggen – maar wel met veel kleinere rekenkracht; alleen wat nodig is voor het voorverwerken en doorsturen van gegevens.

Bij weer een andere zienswijze is dit allemaal irrelevant, maar gaat het om het woordje ‘internet’. Hét onderscheidende kenmerk van het reguliere internet is het peer-to-peer-karakter. Alles dat wordt aangesloten, is in principe gelijk en kan met al het andere communiceren. In het iot wordt het internet volgens deze principes uitgebreid met alledaagse objecten. Met andere woorden: elke ledlamp, elke sluisdeur en elke parkeersensor draait een ip-stack en is via het normale internetprotocol benaderbaar. Op deze manier ontstaat er een groot, wereldwijd netwerk waar letterlijk alles op alles kan reageren.
Veel iot-toepassingen leggen dit ideaal echter naast zich neer. Ip is een relatief zwaar protocol en de edge-devices – de dingen – zijn vanuit praktisch (en kosten)oogpunt beter af met technieken als Zigbee, bluetooth of een van de bedrijfseigen protocollen. Als er al een link naar het internet wordt gelegd, gaat dat via een gateway.
En in weer een andere zienswijze staan mensen centraal. De dingen zijn hier de elektronica om hen heen die alles van hen in kaart brengen: hun locatie, medische parameters, consumptiegedrag, enzovoorts.

Vijf tot tien jaar
Dergelijke spraakverwarring komt vaker voor bij nieuwe technologieën, zeker als ze onderhevig raken aan een hype. Bij cloud-computing dacht de een aan opslag van zijn e-mail op een webserver en de ander aan computerkracht die naar believen kan worden bijgekocht.
Maar het maakt de term wel enigszins betekenisloos en ongrijpbaar. Daarom mag het geen verrassing heten dat zich al hier en daar specialisaties beginnen af te tekenen. Tegenwoordig duikt al regelmatig de term industrial internet of things op om het gebied een beetje af te bakenen – hoewel ook hier nog een eenduidig begrip ontbreekt. Imec lanceerde niet zo lang geleden zijn visie op het intuïtive internet of things, waarmee het doelt op de onzichtbare gemakken die via iot bereikt kunnen worden.
De kans is dus groot dat Gartner gelijk gaat krijgen. Wie zijn zinnen zet op ‘het’ internet of things zal bedrogen uitkomen omdat er zulke grote verschillen zijn in de interpretatie. Volgens de marktonderzoeker klimt elke technologie uiteindelijk echter ook weer langzaam uit het dal van teleurstelling; de techniek ontwikkelt zich gestaag voort en toepassingen komen langzaam tevoorschijn. Voor iot schat de marktonderzoeker dat het nog wel vijf tot tien jaar zal duren voor het dit ‘plateau van productiviteit’ bereikt. Waarschijnlijk gebruiken we de term dan niet meer, maar is het onderwerp weer uiteengevallen in een aantal categorieën – elk met hun eigen catchy naampje uiteraard.